Oogafwijkingen

Oogafwijkingen geven aanleiding tot klachten. Verhoogde oogdruk of glaucoom, zal pas heel laattijdig aanleiding geven tot ernstige functionele klachten die helaas onomkeerbaar zijn.  Het is dan ook bijzonder belangrijk dat iedereen vanaf de leeftijd van 40 jaar om de 3 tot 4 jaar een onderzoek bij een oogarts ondergaat. Kinderen worden door de schoolarts in het CLB onderzocht. Bij de minste twijfel zal het CLB het kind doorsturen naar de oogarts.

Het aantal gekende  oogafwijkingen is heel groot. Enkel de meest frequente worden hier besproken. Dit zijn de optische afwijkingen,  vertroebelingen van de lens (cataract), problemen door verhoogde oogdruk (glaucoom) en afwijkingen van het netvlies. Bij de afwijkingen van het netvlies zijn dat vooral de afwijkingen van de suikerpatiënt (diabetische retinopathie), afwijkingen door vaatlijden, leeftijdsgebonden macula degeneratie (LMD) en scheuren van netvlies en netvliesloslating. Verder zijn er afwijkingen van de stand van de ogen (strabisme). strabisme wordt in deze website beschreven onder de klassieke oogchirurgie. Daarnaast zijn er tal van andere afwijkingen, die veel minder frequent zijn en hier niet aan bod komen. Ook de neurologische afwijkingen, waarbij ook het gezichtsveld kan aangetast zijn, of tumoren van het oog komen hier niet aan bod. Gelukkig zijn deze laatste zeldzaam.

Om inzicht te verwerven in deze aandoeningen, moet men begrijpen hoe het oog werkt.

Anatomie en werking van het oog 

doosnede van het normale oog

Het oog werkt zowat als een camera. Net zoals bij een ouderwetse fotocamera, bestaat het oog uit verschillende delen: er is het lenzensysteem, dat het voorwerp, waarnaar gekeken wordt, door middel van een onbewust werkend autofocussysteem, scherp stelt en dat, bij het ouder worden, geleidelijk aan minder goed functioneert. Daarnaast is er het camerahuis en tenslotte is er de lichtgevoelige film die lichtprikkels omzet in zenuwprikkels.
Het lenzensysteem van het oog bestaat uit twee lenzen: het hoornvlies en de lens. De doorschijnende koepel die het oog naar voor toe begrenst, is het hoornvlies of cornea. Het is op deze doorschijnende koepel, het hoornvlies of cornea genaamd, dat de lensdrager zijn of haar contactlens aanbrengt. Deze koepel is uiteraard ook een lens. Het hoornvlies (of cornea) is rigide en verandert van bij de geboorte tot op hoge leeftijd nagenoeg niet. Dit hoornvlies heeft als functie het licht door te laten en te buigen en bovendien het oog volledig van de buitenwereld af te sluiten. Om optische afwijkingen te corrigeren kan men de vorm van dit hoornvlies aanpassen door middel van krasjes, lasertechnieken (LASIK, PRK, Epi-LASIK) warmte applicatie (CK) of toevoegen van materiaal (corneale inlays en corneale ringen). In brekend vermogen uitgedrukt, is het hoornvlies de belangrijkste lens. De ooglens is dieper in het oog door middel van de zogenaamde zonula vezeltjes aan de cilliaire spieren opgehangen. De ooglens is de tweede lens van het lenzensysteem van het oog, evenwel met een geringer brekend vermogen dan het hoornvlies.
Eigenlijk heeft onze traanfilm het sterkste lichtbrekend vermogen. Het is uiteraard het hoornvlies, dat deze traanfilm vorm geeft. Dit heeft alles te maken met de brekingsindex van water ten opzichte van lucht. Bij de traanfilm is er een overgang van lucht naar water, met een hoge brekingsindex. De brekingsindex van de traanfilm (water) naar hoornvlies (waterig milieu) is veel lager. Dat is ook zo voor de overgang van hoornvlies naar voorkamer vocht, en voor overgang van voorkamerwater naar lens en van lens naar glasvocht.

Het brekend vermogen van hoornvlies en lens moet afgesteld zijn op de lengteas van het oog. Bij het normale oog zal het beeld van op grote afstand in focus vallen op de het netvlies zonder dat de lens door haar spiertjes boller wordt gemaakt. Is dit niet het geval, dan zal dit oog niet scherp zien op afstand: er is een optische afwijking. Bij het normale oog zullen de spiertjes waaraan de lens via vezeltjes is opgehangen pas in werking treden en de lens boller maken als naar een voorwerp wordt gekeken dat zich dichterbij bevindt. Dit fenomeen noemt men accommodatie. Deze accommodatie neemt af in functie van de leeftijd.

accommodatie van de lensBij kinderen van 7 jaar kan deze gemakkelijk 20 tot 25 Dioptrie bedragen. Dit wil zeggen dat jonge kinderen scherp kunnen zien op een afstand van 1m / 25 D = 0,04 m = 4 cm. Op de leeftijd van 20 jaar bedraagt deze nog 10 D wat toelaat scherp te zien op een afstand van 10 cm. Rond de leeftijd van 45 jaar vermindert deze tot 2,5 Dioptrie zodat alles wat dichter is dan 40 cm niet langer scherp kan worden gezien. Vanaf 45 jaar spreekt men daarom van presbyopie. Men probeert de optische eigenschappen van de lens te beïnvloeden, maar dit is tot op heden geen succes gebleken (sclerale bandjes). Op dit ogenblik is er een onderzoek gaande om de lens met een femtoseconde- laser in te snijden en aldus soepeler te houden. Men kan de optische eigenschappen van de lens uiteraard ook veranderen door deze eenvoudigweg te vervangen zoals bij een cataract operatie. Men spreekt dan van een "clear lens extractie".

Het camerahuis van het oog wordt gevormd door de harde witte rok, of sclera. Deze zal enkel bij de hoogbejaarde aan rigiditeit verliezen en mogelijk wat van vorm veranderen. Bij de zeer hoge bijziendheid kan deze vormverandering vroeger optreden en veel meer uitgesproken zijn. Uitzonderlijk heeft deze niet de optimale vorm, waarbij van retinaal astigmatisme wordt gesproken. Deze harde witte rok geeft uiteraard vorm aan het netvlies.
De film van de camera wordt gevormd door de retina (het netvlies). Het netvlies wordt van bloed voorzien door een eigen beperkt net van bloedvaten voor wat het binnenste deel betreft en door het vaatvlies (choroidea), een bed van bloedvaten, gelegen tussen netvlies en sclera (de harde witte oogrok).

Het netvlies of de retina bevat lichtgevoelige cellen, waarbij licht een scheikundige reactie veroorzaakt in deze celletjes. Deze scheikundige reactie zet het licht om in een micro-elektrische impuls die dan aan de zenuwvezeltjes wordt doorgegeven. Er zijn twee soorten lichtgevoelige celletjes: de kegeltjes die in staat zijn kleuren waar te nemen en die vooral in het middelste gedeelte van het netvlies voorkomen (de macula) en de staafjes die minder licht nodig hebben dan de kegeltjes maar enkel zwart/wit waarnemen en die vooral in de rest van het netvlies voorkomen.

Van buiten naar binnen vinden we achtereenvolgens de harde witte rok (sclera) van het oog, het vaatvlies, het pigmentblad (pigmentepitheel) de lichtgevoelige celletjes, de zenuwvezels en bloedvaatjes en het glasvocht. Dit glasvocht is een slijmerige geleiachtige massa die het achterdeel van het oog vult tot tegen de lens. Tussen lens en hoornvlies is er voorkamervocht. Dit voorkamerwater is beladen met suiker en zuurstof en alles wat nodig is om de levende cellen van de lens en het hoornvlies in leven te kunnen houden. Dit voorkamervocht wordt aangemaakt ter hoogte van het corpus ciliare (waarin ook de ciliaire spieren, die instaan voor de accommodatie van de lens, te vinden zijn) en afgevoerd via een ring met zeefvormige wand, die zich bevindt in de hoek tussen hoornvlies en iris (regenboogvlies).